Eergisterochtend, voor negenen, zat achter het raam van een koffiebar een man voor zich uit te staren, de krant lag voor hem opengespreid. Aan zijn bovenlip een Chaplinsnor van melkschuim.
Wat had hem aan het denken gezet?
De oorlog in Syrie?
Het disfunctioneren van de staatssecretaris voor financiën?
Het
afscheid van de laatste man van PSV, wiens onverzettelijkheid vaak aan
wreedheid grensde?
De nakende ondergang van Europa?
Het uitblijven van de lente?
Het laatste – dat de lente uitblijft – is niet helemaal waar, want er
zijn weer maltezer pruimen te krijgen – daarover straks meer.
Ik zag de man toen ik onderweg was naar de Centrale Markt aan de Jan van
Galenstraat. Daar is de garage die mijn auto onderhoudt en keurt. Op hetzelfde
terrein dreef mijn grootvader van moederszijde zijn groothandel in aardappels.
Mijn grootvader had elf kinderen, vijf zonen en zes dochters. Acht zijn er nog
in leven; een oom hoorde tot de eerste slachtoffers van AIDS, een andere oom
stierf onlangs aan dezelfde ziekte als mijn moeder twee jaar geleden. En een
derde oom verdronk hier op de Centrale Markt, ergens eind jaren veertig, toen
hij nog een jochie was.
Hij was met vrienden en met zijn broers aan het spelen, hij raakte te water,
kon niet zwemmen, en in een sloot die nooit diep kan zijn geweest kleurde de
modder zijn ziel zwart.
Ik dronk koffie bij de garage en wandelde nadien wat rond. Wat zocht ik? Geen
idee, maar al toen ik die ochtend opstond had ik opwinding gevoeld. Ik zou een
plek gaan bezoeken die, behalve met de duizenden, tienduizenden kilo aardappels
die hier door familiehanden zijn gegaan, ook beladen is met geschiedenis.
Maar geen herinnering kwam op. Dat kon ook niet anders. Tussen de dood van de
oom en mijn conceptie lag al bijna dertig jaar. En van het bedrijf zagen wij
nooit iets. Dat was de zaak van de ooms, en mijn vader fluisterde dat ze je
belazerden waar je bij stond. Des te vreemder dat me een veel ouder beeld
helder voor ogen staat: midden jaren dertig, op de Geldersekade, mijn
grootvader, een pet over zijn ogen, getergd, zoals vaak een paar jenever in
zijn mik, loopt op een man af die op een bord voor zijn borst pinda’s
rondsjouwt. Hij slaat de waar weg, duiven stuiven geschrokken uiteen, de man
deinst achterover, zijn pet valt van zijn hoofd, mijn grootvader schrikt van de
nauwe oogleden, brengt zijn gezicht nabij dat van de belaagde en schreeuwt iets
dat onhoorbaar blijft.
Het pigment op de wangen van de man, de vleug adem die hij meent te ruiken,
drijven hem tot nog grotere razernij.
Sterker
dan hij eigenlijk is, door de alcohol natuurlijk, grijpt hij de man beet,
sleept hem naar de rand van de kade en flikkert hem in de gracht.
Omstreeks die tijd is mijn moeder verwekt.
Ik was onlangs bij het graf van mijn ouders, voor het eerst sinds mijn moeder
mijn vader de drassige bodem in was gevolgd. Daar, net als op de Centrale
Markt: niets wat me er bond. Ik had er vrijelijk, door geen feiten geremd, een
verleden kunnen fingeren. Maar ook niets wat me daartoe dreef. Ik nam een foto,
misschien in de hoop dat ik daar later toch iets op zou herkennen. Net als ik
op de markthallen een foto van de markthallen nam. Ik vond er een aardig beeld
van het verval (maar als je goed kijkt gaat dit verval niet verder terug dan
medio jaren zeventig).
Ik dacht: zou het uit recalcitrantie zijn, om onze grootvader te naaien – zo
zou hij het zelf hebben uitgedrukt – dat ik en mijn broer en zus onze bloedbaan
hebben verlaten voor gemengde huwelijken? Was het uit schaamte dat we, zover
als de stroom ons maar meevoerde, zijn afgedreven van de moederschoot? Een
neef, op wiens plastic ridderharnas ik ooit zeer jaloers was, woont in
Guatemala, heeft daar een gezin, zijn kinderen groeien op in de taal van
Cortazar en Bolaño.
Vorige week bracht mijn zusje alle vijf nog levende zussen van mijn moeder
bijeen, en twee van de nog levende zoons. Er waren verse tompoezen bij de
koffie. Later, bij de borrel, kwamen warme saucijzenbroodjes. Aan het eind van
de middag kwam men moeizaam overeind, bij de een hapert de kunstknie, bij de
ander helpt overgewicht de zwaartekracht een handje. Dankbaar maakt men gebruik
van de voorzieningen van de verzorgingsstaat, waar de zuurverdiende en met pijn
aan de belasting afgedragen centen van hun vader mede de fundamenten voor heeft
gelegd. Een regiotaxi rijdt je, als je de juiste leeftijd daartoe hebt bereikt,
voor een luttele vijf euro van de provincie naar je woning in de hoofdstad,
over een afstand van vijfentwintig kilometer.
De taxi kwam voorrijden.
Hij is wel erg zwart, de chauffeur, stootte men elkaar aan. Gegrinnik,
gegiechel. Ach, heerlijk om weer eens allemaal bij elkaar te zijn.
Ik was er niet bij, maar zodra het verhaal me bereikte, verrees de herinnering
aan mijn grootvader op de Gelderse Kade uit het graf. Hetzelfde graf waar de
generatie van mijn ouders zich behaaglijk, slechts met gespeelde tegenzin, in
beginnen te nestelen.
Behalve die ene oom dan, die in leeftijd nooit verder dan een neefje is
gekomen. Die verschijnt ’s nachts als dwaallicht boven de sloot achter de
Centrale Markt. Mijn grootvader zal met zaken bezig zijn geweest. Of, als het
middaguur inmiddels had geslagen, was hij vast beneveld. Hij zag zich omringd
door kisten aardappels, vier, vijf meter hoog.
Met het
gezicht neerwaarts lag het jochie daar, zijn blonde haar met modder besmeurd.
Elders werd
de pindaverkoper door omstanders uit de gracht geholpen
En ik pel, zorgvuldig, met behulp van een
mesje, een maltezer pruim, zoals ze in Istanbul worden genoemd, en die ik hier
bij mijn groenteman koop, voor wie ik een abi ben, een broeder. Lange tijd dacht ik
dat de maltezer pruim in het Nederlands mispel heet, maar dat is niet zo. De mispel
is weliswaar familie van de loquat – de Europese benaming voor deze
geeloranje, sappige vrucht met kleine bruine pitten die op ontbolsterde
kastanjes lijken – maar de laatste is afkomstig uit Zuidoost-Azië, en de mispel
is een autochtone Europese vrucht. Om de verwarring verder te vergroten: de
Turkse groenteboeren van Amsterdam bieden de loquat soms aan als mispel, nooit
als Maltezer pruim, en meestal als yeni
dünya. En dat betekent: nieuwe wereld.